Logo van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

Dossier 2008/1: Perinatale gezondheidsindicatoren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1998-2004

Inleiding

De periode rond de geboorte is van bijzonder groot belang. Ze kan de gezondheidstoestand van kinderen op middellange en lange termijn immers duurzaam beïnvloeden.
In een gewest zoals Brussel, met een derde van de bevolking op jongvolwassen leeftijd, de leeftijd waarop ze kinderen kunnen krijgen, en met een aanhoudende stijging van het aantal geboorten, is de gezondheid van de moeders en de kinderen bovendien tekenend voor de globale gezondheid en de levenskwaliteit van een groot deel van de Brusselse bevolking. De informatie in dit dossier resulteert uit de analyse van de geboorte- en overlijdensformulieren van kinderen jonger dan een jaar, voor elke geboorte en elk overlijden ingevuld door professionals uit de gezondheidssector (vroedvrouwen, artsen) en de diensten van de burgerlijke stand van de Brusselse gemeenten. De voorliggende gegevens in dit dossier betreffen enkel de geboorten en het overlijden van kinderen van wie de moeder in het Brussels Gewest woont.

Nataliteit

We stellen een aanhoudende stijging vast van het aantal Brusselse geboorten in de loop van de laatste twintig jaren. Het geboortecijfer in het Brussels Gewest ligt duidelijk hoger dan in de rest van het land: 15,9‰ in het Brussels Gewest, in vergelijking met 11,6‰ in Wallonië en 10,8‰ in Vlaanderen in 2006.
In de loop van de laatste jaren werden meer dan 6 % van de Brusselse geboorten niet geregistreerd in het Rijksregister. Het werkelijk aantal kleine Brusselaars ligt dan ook hoger dan wat de officiële cijfers aangeven. De jonge kinderen zijn geconcentreerd in de achtergestelde buurten in het centrum van de hoofdstad.

Indicatoren van de perinatale gezondheid

In de loop van de laatste 25 jaren stelt men een onderbroken vermindering vast van de foeto-infantiele mortaliteit in al haar componenten (doodgeboorte, neonatale mortaliteit en postneonatale mortaliteit). Op dit ogenblik overlijdt ongeveer een kind op honderd in de foeto-infantiele periode, wat ongeveer 130 foeto-infantiele sterfgevallen in het Brussels Gewest per jaar betekent. Iets meer dan de helft van deze sterfgevallen zijn doodgeboorten.
In vergelijking met Europese gegevens, scoort het Brussels Gewest relatief zwak wat betreft de neonatale mortaliteit (3,1 per 1000 levengeboort en in 2004), maar daarentegen relatief hoog wat betreft de infantiele mortaliteit (4,4 per 1000 levengeboorten in 2004). Congenitale afwijkingen vormen de voornaamste oorzaak van infantiele mortaliteit. Het aantal sterfgevallen als gevolg van wiegendood is sterk af genomen en vormt nu de 4e oorzaak van infantiele mortaliteit (ongeveer 8 sterfgevallen per jaar in het Brussels Gewest).
Prematuriteit is in 25 jaar met 30 % gestegen maar we stellen de laatste jaren een stabilisatie vast (6,7 per 100 levendgeboorten in 2005). We stellen eenzelfde evolutie vast voor het aantal baby's met een laag geboortegewicht (6,5 per 100 levendgeboorten in 2005). De belangrijke stijging van het aantal meerlingzwangerschappen verklaart deze evoluties voor een groot deel. Sinds de jaren 1980 is het aandeel tweelingen bijna verdubbeld van 2,1% in 1980 tot 3,6% in 2005, vooral als gevolg van het toegenomen aanwenden van medisch begeleide voortplantingstechnieken, maar ook deels als gevolg van de hogere leeftijd waarop moeders bevallen. Bijna de helft van de kinderen uit een meerlingzwangerschap wordt vroegtijdig geboren, 55 % weegt minder dan 2 500 g.
In 2004 vonden 17 % van de Brusselse bevallingen plaats via een keizersnede en het aandeel ingeleide bevallingen (26 %) is bij de hoogste in Europa.

De sociaal-demografische kenmerken van de Brusselse geboorten

Het aandeel moeders van 35 jaar en ouder is in 25 jaar bijna verdrievoudigd terwijl het aandeel moeders jonger dan 20 jaar sterk afgenomen is. In 2004 is 19 % van de moeders 35 jaar of ouder, 3 % is jonger dan 20 jaar. Vanaf de leeftijd van 35 jaar stijgt het risico op prematuriteit, perinatale mortaliteit en verloskundige interventies.
In 2004 werd bijna 3 kinderen op 10 geboren in een huishouden zonder beroepsinkomen en 15 % in een eenoudergezin. Voor een pasgeborene waarvan het gezin geen beroepsinkomen heeft ligt het risico op overlijden in de postneonatale periode 3 maal zo hoog als in een huishouden met twee inkomens. Voor de perinatale periode ligt het risico tweemaal zo hoog. We stellen dit hoge sterftecijfer bovendien vast voor alle doodsoorzaken.
Bijna de helft van de Brusselse pasgeborenen hebben een moeder met een niet-Belgische nationaliteit. Moeders met de Turkse nationaliteit zijn vaak jonger dan Belgische moeders, moeders met Marokkaanse nationaliteit vaak ouder.
Er bestaan ongelijkheden op het vlak van perinatale gezondheid die gelinkt zijn aan de nationaliteit van de moeder. De prevalentie van laag geboortegewicht is bijzonder hoog voor kinderen van moeders uit Sub-Saharisch-Afrika. Deze kinderen lopen meer risico om te overlijden in de perinatale en infantiele periode, in het bijzonder als gevolg van vroeggeboorte. De perinatale mortaliteit bij kinder en van Marokkaanse of Turkse moeders ligt significant hoger dan bij kinderen van Belgische moeders, ondanks een lagere prevalentie van prematuriteit en laag geboortegewicht. Een deel van deze oversterfte kan verklaard worden door congenitale afwijkingen.

Auteurs

Haelterman, E., De Spiegelaere, M., Masuy-Stroobant, G. perinatale gezondheidsindicatoren in RBC 1998-2004. Observatorium voor Gezondheid en Sociale Brussel, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, 2007.

Date de publication

Année

Collectie

Résumé

Thème